Pianisten en Autisme

Roger Brakelé

Gepubliceerd in Piano Bulletin 2014/1 van European Piano Teachers Association – Afdeling Nederland.

1. Inleiding

Van verschillende componisten en pianisten wordt beweerd dat ze autistisch zijn of waren. Voorbeelden zijn Mozart, Beethoven, Satie, Bartók, Glenn Gould, Evgeni Kissin, Lang Lang, Ivo Pogorelich en Grigori Sokolov. Of deze mensen autistisch zijn of waren is slechts speculatie. Met de biografische informatie die we hebben over het gedrag van een pianist of componist, is het moeilijk om een diagnose te stellen. Het is echter wel bekend dat autisme kan voorkomen bij mensen die musiceren. Zo worden veel pianodocenten in hun loopbaan wel eens geconfronteerd met een leerling met autisme.

Het is niet duidelijk hoeveel van deze pianoleerlingen met autisme ooit beroepsmusici zijn geworden. Daarom ben ik op zoek gegaan naar een antwoord op de vraag in hoeverre autisme voorkomt bij pianisten. Hieronder zal ik eerst uitleggen wat autisme is, waarna ik enkele componisten en pianisten zal bespreken van wie verondersteld wordt dat ze autistisch zijn of waren. Om vervolgens de vraag te beantwoorden in hoeverre autisme voorkomt bij pianisten, heb ik een onderzoek gedaan naar autistische trekken bij pianisten en niet-musici. Ik zal dit onderzoek bespreken, waarbij ik ook een mogelijke verklaring geef voor de door mij gevonden resultaten. Tot slot zal ik enkele aspecten van pianoles bij leerlingen met autisme bespreken.

2. Wat is autisme?

Figuur 1.

Autisme wordt gediagnostiseerd wanneer een persoon van jongs af aan afwijkingen in zijn of haar sociale ontwikkeling en communicatie vertoont, hij of zij repeterend gedrag vertoont en sterke obsessieve interesses heeft. Autisme is in twee hoofdgroepen te verdelen: klassiek autisme en het syndroom van Asperger (figuur 1).
Beide hoofdgroepen vertonen de hiervoor genoemde verschijnselen: sociaal communicatieve problemen, beperkte interesses en repetitief gedrag. Bij het syndroom van Asperger is het IQ tenminste gemiddeld en er is geen sprake van taalachterstand. Klassiek autisme kan daarentegen bij iedere intelligentie voorkomen, terwijl er daarnaast sprake is van taalachterstand [1]. Wordt er een ontwikkelingsstoornis geconstateerd waarbij de kenmerken niet voldoen aan de criteria voor autisme, omdat ze zich op een latere leeftijd voordoen, sommige kenmerken niet herkenbaar zijn als tot autisme behorend of te weinig autistische symptomen bevattend, dan wordt gewoonlijk de diagnose PDD-NOS gesteld. De verzamelnaam ‘autisme spectrum stoornis’ omvat onder andere klassiek autisme, het syndroom van Asperger en PDD-NOS.
Autisme komt tegenwoordig 1 keer voor op de 100 mensen en wordt vaker geconstateerd bij mannen dan bij vrouwen [1]. 75% van de autistische mensen heeft een IQ lager dan 70. Voor de duidelijkheid zal ik mij hierna verder richten op mensen met hoog-functionerend autisme, syndroom van Asperger en PDD-NOS, omdat zij vaak doelgroep voor piano-onderwijs zijn.

3. Musici en autisme

De Ierse psychiater en autisme-specialist Michael Fitzgerald is op zoek gegaan naar kunstenaars met het syndroom van Asperger [2]. Hij deed dit aan de hand van biografieën en interviews van kunstenaars uit de vorige eeuw. Hij kwam tot de conclusie dat het gedrag en de artistieke prestaties van beroemde schrijvers, filosofen, musici en schilders waren toe te schrijven aan het feit dat ze het syndroom van Asperger zouden hebben. Om deze conclusie te onderbouwen maakte hij gebruik van de diagnostische criteria van Gilberg [3]: sociale tekortkomingen, beperkte interesses, herhalende routines, spraak- en taalproblemen, non-verbale communicatieproblemen en motorische onhandigheid.
Fitzgerald is van mening dat geniale artistieke prestaties in het bijzonder bij mensen met het syndroom van Asperger tot uiting komen. Dit komt doordat genieën psychopathologische kenmerken vertonen die overeenkomen met hoogbegaafde mensen met het syndroom van Asperger. Dit uit zich met name in een onuitputtelijke interesse voor iets specifieks, daarvoor hard werken en daarmee blijven doorgaan ook al zijn er maandenlang geen vorderingen gemaakt. Mede hierdoor hebben deze mensen weinig interesse in sociale activiteiten. Met hun verstandelijke vermogens hebben zij toegang tot aspecten van de geest die bij de gemiddelde mens zijn uitgesloten. Dit zorgt ervoor dat ze bewonderingswaardig én onbegrijpelijk zijn. Omdat ze hun eigen strategieën ontwikkelen om problemen op te lossen presteren ze als kind slecht op school. Verder zijn ze bang te sterven voordat ze hun doel bereikt hebben.
Fitzgerald denkt dat Mozart mogelijk het syndroom van Asperger had en dat tevens ADHD en een affectieve stoornis niet uitgesloten waren. Beethoven had waarschijnlijk naast het syndroom van Asperger ook een schizoïde persoonlijkheidsstoornis, hetgeen zich uitte in afstandelijkheid van sociale contacten en beperkte expressie van emoties naar anderen. Ook bij Satie, Bartók en Glenn Gould is Fitzgerald van mening dat een diagnose van het syndroom van Asperger gerechtvaardigd zou zijn.

Het is duidelijk dat genialiteit en talent twee verschillende dingen zijn. Talent wordt doorgaans gezien als een door inspanning gecultiveerd vermogen. Bij het merendeel van de musici is hun talent ontwikkeld. Dit maakt hen een goede musicus en/of docent. Fitzgerald beweert dat een genie met het syndroom van Asperger naast een geniale musicus een slechte docent zal zijn, dit omdat hij sociaal moeizaam zal functioneren en geen rekening zal houden met zijn publiek [2].

3.1. Savanten

Savanten zijn personen met een autistische stoornis en/of mentale achterstand die zeer bijzondere geestelijke vermogens hebben op één bepaald terrein. Onder de savanten bevinden zich ook pianisten. Savanten hebben zeer bijzondere geestelijke vermogens omdat bepaalde delen van de hersenen gebruikt worden voor dit bijzondere vermogen in plaats van voor hun oorspronkelijke functie. Bij blinde savanten wordt bijvoorbeeld het visuele systeem in de hersenen gebruikt voor andere hersenfuncties, waaronder waarneming van geluid en tastzin. Opvallend bij savanten is ook hun extreme geheugencapaciteit. Enkele voorbeelden van savant-pianisten zijn: Tom Wiggins, Derek Paravicini en Rex Lewis-Clack. Het boek ‘In the Key of Genius: The Extraordinary Life of Derek Paravicini’ van Adam Ockelford geeft een goed beeld van een savant-pianist.

4. Onderzoek naar autisme bij pianisten

Hoe zit het nu met autisme bij pianisten? Aangezien zij hun talent wel ontwikkeld hebben maar geen genieën zijn en velen ook les geven, lijkt er niets direct te wijzen op autisme. Door middel van een gesystematiseerd onderzoek met gestandaardiseerde meetinstrumenten heb ik onderzocht in welke mate autistische eigenschappen bij pianisten en niet-musici voorkomen. Hierbij heb ik gebruik gemaakt van het Empathizing-Systemizing en het Brain-Type model van Simon Baron-Cohen, een van de meest vooraanstaande onderzoekers op het gebied van autisme [4-6].

4.1. Empathizing-Systemizing en Brain-Type model en het Autisme Spectrum Quotiënt

Het Empathizing-Systemizing (E-S) model is ontwikkeld om sociale en communicatieproblemen te verklaren bij mensen met autisme, door te verwijzen naar vertragingen en tekortkomingen in empathie, en tevens het sterk systematisch vermogen te verklaren [4]. Het model beschrijft persoonlijkheid aan de hand van het vermogen om te empathiseren en te systematiseren. Het empathiseren heeft betrekking op het vermogen om andermans emoties en gedachten te herkennen en deze met een passende emotie te beantwoorden. Het systematiseren heeft betrekking op het vermogen om de variabelen in een systeem te analyseren en om de onderliggende regels die het gedrag van een systeem bepalen te herkennen. Het E-S model suggereert tevens dat het mannelijk en vrouwelijk brein tegengestelde cognitieve profielen hebben. Vrouwen blijken beter te empathiseren, terwijl mannen beter systematiseren. Het empathisch en systematisch vermogen kan worden bepaald met behulp van een zelfrapportage vragenlijst. De resultaten van deze vragenlijsten zijn het empathisch quotiënt (EQ) en het systematisch quotiënt (SQ).
Vanuit het E-S model kan een ‘breintype’ model worden beschreven [6]. Wanneer men namelijk empathiseren (E) en systematiseren (S) als twee onafhankelijke dimensies in een twee-dimensionale grafiek uitwerkt, zijn er vijf verschillende breintypen (figuur 2) te zien:

• Type E (E > S): bij een empathisch breintype is de persoon beter in empathiseren dan in systematiseren.
• Type S (S > E): bij een systematisch breintype is de persoon beter in systematiseren dan in empathiseren.
• Type B (S = E): bij een gebalanceerd breintype kan de persoon even goed empathiseren als systematiseren.
• Extreem Type E (E >> S): bij een extreem empathisch breintype is de persoon bovengemiddeld in empathiseren en benedengemiddeld in systematiseren.
• Extreem Type S (S >> E): bij een extreem systematisch breintype is de persoon bovengemiddeld in systematiseren en benedengemiddeld in empathiseren.

De meeste vrouwen hebben een empathisch breintype (Type E), de meeste mannen een systematisch breintype (Type S). De meeste mensen met een autisme spectrum stoornis hebben een extreem systematisch breintype (Extreem Type S).
Om de autistische eigenschappen van een persoon te bepalen, kan het autisme spectrum quotiënt (AQ) berekend worden met het EQ en SQ-R (herziene SQ-vragenlijst) [7]. Het AQ verwijst dan naar de hoeveelheid eigenschappen die geassocieerd worden met het autistisch spectrum bij een volwassene met een normale intelligentie [8].

4.2. Onderzoeksvragen

De onderzoeksvragen zijn nu:

  1. Verschillen pianisten in empathiseren en systematiseren van niet-musici?
  2. Hebben pianisten en niet-musici verschillende breintypen [4, 9]?
  3. Verschillen pianisten van niet-musici in het aantal autistische trekken?
4.3. Deelnemers en procedure

De pianisten die aan het onderzoek deelnamen waren voornamelijk leden van de Nederlandse afdeling van de European Piano Teachers Association (EPTA) en werden geworven door middel van een advertentie in de nieuwsbrief van de EPTA, de website van de EPTA en benadering per e-mail. De controlegroep van niet-musici bestond voornamelijk uit HBO of universitair geschoolde mensen. Tabel 1. De 178 deelnemers (tabel 1) werden verdeeld in twee groepen: 111 pianisten en 67 niet-musici. De pianisten werden nog onderverdeeld in concertpianisten en pianodocenten. De concertpianisten hadden minstens een masteropleiding aan het conservatorium voltooid en waren voornamelijk werkzaam als concertpianist en/of gaven les aan conservatoriumstudenten. De pianodocenten hadden minstens een bachelor-opleiding aan het conservatorium voltooid en gaven voornamelijk les aan mensen die pianospelen als hobby hadden. De controlegroep van niet-musici bestond uit deelnemers met geen of minder dan drie jaar instrumentale scholing.
De deelnemers werden online aangemeld en ontvingen per e-mail een link naar de online vragenlijst. Eerst werden vragen gesteld over geslacht, muzikale scholing, muzikaal beroep en beroepsgroep. Vervolgens werden een tweetal vragenlijsten ingevuld: een EQ vragenlijst (60 meerkeuzevragen) en een SQ-R vragenlijst (75 meerkeuzevragen).

Tabel 1.
4.4. Resultaten en discussie
4.4.1. Empathisering en Systematisering

Het eerste doel van mijn studie was te onderzoeken of pianisten verschilden in empathisering en systematisering ten opzichte van niet-musici. Bij de vergelijking van de gemiddelden van EQ en SQ-R bleek dat pianisten empathischer zijn dan niet-musici, terwijl pianisten en niet-musici even systematisch zijn. Bij niet-musici bleken de vrouwen empathischer en de mannen systematischer te zijn. Omdat er te weinig vrouwelijke concertpianisten hebben meegedaan aan het onderzoek, kunnen geen uitspraken over vrouwelijke concertpianisten worden gedaan. Bij de pianodocenten bleek echter dat mannelijke en vrouwelijke pianodocenten niet verschillen in empathisch vermogen.
Om een verklaring te vinden waarom mannelijke en vrouwelijke pianodocenten niet verschillen in empathisch vermogen kunnen we kijken naar aanleg (nature) en de invloed van de omgeving (nurture). Het zou mogelijk kunnen zijn dat mannen met een hoger empathisch vermogen dan de gemiddelde man ervoor kiezen om pianodocent te worden. Immers als volwassene is 70% van onze persoonlijkheid genetisch bepaald.
Een andere verklaring zou kunnen zijn dat er een ontwikkeling van het empathisch vermogen door pianospelen heeft plaatsgevonden. Daarom ben ik op zoek gegaan naar een biologisch verband dat van invloed zou kunnen zijn op de ontwikkeling van empathie bij pianospelen.
Om dit biologisch verband aan te tonen ga ik eerst kort in op de ontwikkeling van het systematiseren. Er wordt verondersteld dat het niveau van het hormoon testosteron tijdens de prenatale ontwikkeling invloed heeft op de hersenen en het gedrag later in het leven. Hoe hoger het testosteronniveau, des te meer de hersenen zijn afgestemd op systemen en des te minder op emotionele relaties [5]. Hoe meer testosteron in de vroegeontwikkeling van de foetus aanwezig is, hoe sneller de rechterkant van de hersenen zich ontwikkelt. Systematiseren is een functie van de rechter hersenhelft. Dit verklaart waarom mannen, doordat zij meer testosteron hebben, over het algemeen beter kunnen systematiseren dan vrouwen [5]. Om een verklaring ervoor te vinden dat er geen verschil in empathie is tussen mannelijke en vrouwelijke pianodocenten kan verwezen worden naar anatomische hersenstudies van het corpus callosum (hersenbalk).

Figuur 3.

Het corpus callosum (figuur 3) is de belangrijkste vezelverbinding tussen beide hersenhelften en speelt een belangrijke rol in de integratie en communicatie tussen beide hersenhelften [10]. Studies hebben een groter corpus callosum gevonden bij vrouwen dan bij mannen [11, 12]. Dit suggereert bij vrouwen een grotere hoeveelheid zenuwbanen die de beide hersenhelften met elkaar verbinden. Dit versnelt de uitwisseling van informatie tussen beide hersenhelften, wat ten goede komt aan communicatie en empathie [5]. Hersenstudies bij musici toonden aan dat musici ook een groter corpus callosum hebben [10, 13]. Men concludeerde dat het groter deel van het corpus callosum was ontwikkeld als gevolg van muzikale training [14]. Mannelijke musici hadden een groter corpus callosum dan mannelijke niet-musici, terwijl dit verschil niet was gevonden bij vrouwen. Als instrumentale muzikale training een effect zou hebben op het corpus callosum bij mannen, dan zou dit ook bijdragen tot een hoger empathisch vermogen bij mannelijke musici. Bij pianisten zou dit kunnen verklaren waarom mannelijke pianisten niet verschillen in empathisch vermogen met vrouwelijke pianisten. Mannelijke pianisten hebben een meer ontwikkelde rechter hersenhelft dan vrouwen en een groter corpus callosum dan mannelijke niet-musici. Daarom zouden zij goed kunnen empathiseren en systematiseren.

Het blijkt dat in het bijzonder het middelste deel van het corpus callosum groter is bij musici die hun instrumentale training voor de leeftijd van 7 jaar begonnen zijn [10, 13]. Het vroeg starten met intensieve instrumentale training tijdens kritische ontwikkelingsfases van het corpus callosum zou het ontstaan van dit verschil getriggerd kunnen hebben. Bij mensen met autisme blijkt vooral het middelste deel van het corpus callosum duidelijk verkleind te zijn [15-19]. Chura en Lombardo [20] bestudeerden het effect van testosteron op de grootte van het menselijke corpus callosum. Zij vonden dat foetaal testosteron effect heeft op de asymmetrische ontwikkeling van het corpus callosum, dat gekoppeld werd aan neuraal ontwikkelde autisme spectrum kenmerken. Als het testosteron van de foetus bijdraagt aan de neurologische ontwikkeling van autisme, in het bijzonder de verkleining van het middelste deel van het corpus callosum, terwijl vroeg begin van intensieve training met een muziekinstrument de ontwikkeling van het middelste deel van het corpus callosum triggert, dan zou vroege intensieve training met een muziekinstrument kunnen bijdragen aan de behandeling van autisme. Verder onderzoek zou een antwoord kunnen geven op de vraag of bij autistische kinderen door intensieve training met een muziekinstrument het middelste gedeelte van het corpus callosum in grootte zou kunnen toenemen en hierdoor dus de ontwikkeling van empathie positief beïnvloed wordt.

4.4.2. Breintypen

Het tweede doel van mijn studie was het testen of het breintype van pianisten verschilde van niet-musici. Uit de resultaten blijkt dat de meeste vrouwelijke pianisten en niet-musici breintype E, de meeste mannelijke pianisten breintype B en de meeste mannelijke niet-musici breintype S hebben. De mannelijke pianisten hebben dus een afwijkend breintype. Dit breintype B is te verklaren door een verhoogd empathiseringsvermogen als gevolg van intensieve pianostudie. Mannen hebben over het algemeen breintype S, waarbij SQ hoger is dan EQ. Het verhoogde EQ bij mannelijke pianisten zorgt ervoor dat het verschil tussen SQ en EQ kleiner wordt, waardoor het breintype meer gebalanceerd wordt.

Figuur 4.

De verschuiving naar een meer empathisch breintype bij pianisten is in figuur 4 te zien. Het extreem empathisch breintype komt meer voor bij vrouwelijke pianisten dan bij vrouwelijke niet-musici. Zowel bij de vrouwelijk pianisten als bij vrouwelijke niet-musici komt type E het meeste voor. Als we naar de breintype-verdeling van de mannelijke niet-musici kijken, dan zien we dat type S het meeste voorkomt, terwijl ook het extreem systematisch breintype vertegenwoordigd is. Daarentegen komt bij de mannelijke pianisten breintype B het meeste voor, terwijl het extreem systematisch breintype niet vertegenwoordigd is.

4.4.3. Kenmerken die geassocieerd worden met het autistisch spectrum

Het derde doel van mijn studie was te onderzoeken of pianisten verschillen in het aantal autistische trekken van niet-musici. Mannelijke pianisten blijken minder autistische trekken te hebben dan mannelijke niet-musici (figuur 5). Dit verschil werd niet gevonden tussen vrouwelijke pianisten en vrouwelijke niet-musici. Verder blijken mannelijke en vrouwelijke pianisten niet te verschillen in het aantal autistische trekken. Dit is opvallend omdat mannen doorgaans meer autistische trekken hebben dan vrouwen [5]. Het resultaat van de AQ analyse ondersteunt de bevindingen van de breintype analyse: doordat mannelijke pianisten een meer gebalanceerd breintype hebben dan niet-musici, zouden zij ook minder autistische trekken moeten hebben.

Figuur 5.
4.5. Conclusie onderzoek

Uit mijn onderzoek blijkt dat mannelijke en vrouwelijke pianodocenten even empathisch zijn, terwijl dit niet het geval is bij mannelijke en vrouwelijke niet-musici. Bij niet-musici zijn namelijk vrouwen empathischer dan mannen. Het is mogelijk dat dit hoger empathisch vermogen bij mannen die pianodocent zijn geworden al genetisch bepaald was. Anderzijds zou een biologische verklaring gevonden kunnen worden in het vergrootte corpus callosum van de mannelijke pianist, aangezien dit positieve invloed zou hebben op het empathisch vermogen. Mannelijke pianisten hebben een meer gebalanceerd breintype, waarbij empathie en systematiek in balans zijn. De meeste vrouwelijke pianisten en vrouwelijke niet-musici hebben een empathisch breintype, de meeste mannelijke niet-musici hebben een systematisch breintype. Bij mannelijke niet-musici komt vaker autisme voor dan bij mannelijke pianisten.

5. Pianoles bij leerlingen met autisme

5.1. Hoe zijn autistische eigenschappen bij pianoleerlingen te herkennen?

Er zijn verschillende autistische eigenschappen waar te nemen bij een pianoleerling met autisme. Het is echter zo dat iemand die autistisch is niet al deze eigenschappen hoeft te bezitten. Ook mensen die niet autistisch zijn hebben autistische eigenschappen. Daarom is het zeer moeilijk om als docent door observatie van de leerling te beoordelen of deze autistisch is. De docent kan echter wel een signalerende taak hebben. Vooral als het gedrag van de leerling problemen met zichzelf en de omgeving lijkt te veroorzaken. Het is dan de keuze van de leerling en de ouders of zij verder onderzoek naar autisme willen doen. Aangezien autisme vaak gepaard gaat met andere ontwikkelings- of gedragsstoornissen, waarvoor medicatie kan worden voorgeschreven, wordt de definitieve diagnose gewoonlijk door een psychiater gesteld.

Bij pianoleerlingen met autisme kunnen de volgende autistische eigenschappen voorkomen:
• Weinig en kortdurend oogcontact maken.
• Er is geen sociale of emotionele wederkerigheid.
• Geen spontaan gedrag vertonen.
• Vertraagd reageren op communicatie.
• Uitzonderlijke aandacht voor details.
• Grote behoefte hebben aan structuur en duidelijkheid.
• Beperkte mentale flexibiliteit.
• Het geheel van een stuk niet kunnen zien.
• Obsessief studeren.
• Niet zien wanneer de les is afgelopen.

Uit mijn ervaring met leerlingen met het syndroom van Asperger blijkt dat veel leerlingen wel sociaal lijken, ook oogcontact maken en goed lijken te musiceren. Hun uitzonderlijk geheugen stelt hen in staat om het gewenste gedrag te kopiëren, waardoor ze een enorme sociale geheugenbank kunnen opbouwen. Hun gedrag is echter niet authentiek en komt pas tot uiting als ze geconfronteerd worden met een niet bekende sociale situatie. Dit geldt ook voor hun muzikale interpretaties.

5.2. Lesgeven aan leerlingen met autisme

Bij het lesgeven aan een leerling met autisme dient de docent rekening te houden met de volgende aspecten:
• Verwacht bij een leerling met autisme niet dat hij of zij naar je kijkt als je met hem of haar praat. Sommige leerlingen kijken je niet aan als je met ze praat, terwijl zij wel luisteren. Anderen kijken je wel aan, maar halen hier geen informatie uit.
• Leerlingen met autisme praten over (zakelijke) dingen die hen bezighouden en niet over emotionele of sociale onderwerpen. Als je als docent hiermee rekening houdt, wordt de les aangenamer.
• De leerling met autisme heeft moeite met veranderingen, zowel in repertoire als in studiemanieren, lesstructuur etc. Probeer daarom een duidelijke structuur aan te houden.
• Leerlingen met het syndroom van Asperger kiezen vaak hun eigen manier om hun problemen op te lossen en zijn hier ook moeilijk vanaf te brengen. Probeer daarom als docent flexibel te zijn en ga op zoek naar een aanvulling op hun manier van studeren, zodat deze efficiënter kan worden.
• Geef niet te veel stukken tegelijk op: bij voorkeur maximaal twee stukken. Een leerling met autisme heeft de neiging om vaak één stuk heel intensief te oefenen. Als de rest van het huiswerk blijft liggen kunnen ze gefrustreerd en daardoor minder gemotiveerd raken.
• Leerlingen met autisme volgen de aanwijzingen in een partituur zo letterlijk mogelijk. Het is dus vooral bij leerlingen met autisme belangrijk dat een goede uitgave wordt gekozen. Dit zorgt voor minder discussies wanneer een docent weet dat het gangbaar is om iets anders te doen dan in de partituur vermeld staat.
• Veel leerlingen met autisme zijn wel geïnteresseerd in de barok, de Weens-klassieke stijl en de vroege romantiek, terwijl ze weinig interesse hebben voor doorgecomponeerde romantische stukken en zeker impressionisme. Dit komt omdat ze meer moeilijkheden hebben om structuur te zien en om zich in de sfeer in te leven.
• Voordat zij voor publiek gaan spelen willen sommige leerlingen met autisme precies weten waar de piano of vleugel staat, hoe de ruimte waarin gespeeld wordt er uitziet en willen alle eventueel mogelijke scenario’s van te voren kennen. Als een leerling met autisme graadexamen wil doen, vraagt dit voor een docent extra aandacht.
• Geef duidelijk aan wanneer de les is afgelopen. Veel leerlingen met autisme voelen dat niet aan. De leerling met syndroom van Asperger blijft doorpraten terwijl je hebt aangegeven dat de les is afgelopen. Dit kan bij de docent tot ergernis leiden, maar is gemakkelijk op te lossen door het gesprek af te breken en te zeggen dat de les voorbij is. De leerling heeft daar geen problemen mee omdat hij duidelijkheid ervaart.

6. Algehele conclusie

Genialiteit en het syndroom van Asperger vertonen overeenkomstige eigenschappen. Het is dan ook goed mogelijk dat sommige geniale musici het syndroom van Asperger hadden of hebben. Genialiteit is echter niet te verwarren met talent. De meeste pianisten hebben hun talent ontwikkeld en zijn geen genieën. Autisme blijkt minder voor te komen bij pianisten dan bij niet-musici. Een verklaring hiervoor kan zowel in de genetische aanleg als in de hersenontwikkeling van de musicus worden gezocht. Er zijn pianoleerlingen die autistisch zijn of duidelijke autistische kenmerken vertonen. Zij hebben meestal het syndroom van Asperger of PDD-NOS. Zij verdienen een andere manier van aanpak tijdens de pianoles. Mogelijk heeft pianoles een positieve invloed op de ontwikkeling van empathie bij autisme.

Roger Brakelé (1967) is pianodocent en psycholoog.Hij studeerde hoofdvak piano (1993) aan het conservatorium van Maastricht bij Joop Grubben en Barbara Grajewska en ontwikkelingspsychologie (2013) aan de Universiteit van Maastricht. Hij is sinds 1993 werkzaam als zelfstandig pianodocent in Heerlen, waarbij hij naast reguliere pianoles, speciaal piano-onderwijs aanbiedt aan leerlingen met ontwikkelingsproblemen zoals autisme en ADHD. Tijdens zijn psychologiestudie heeft hij zich naast de neurocognitieve ontwikkeling van gedrag en cognitie gespecialiseerd in muziekpsychologie en cognitieve neurowetenschap van muziek. Als psycholoog is hij werkzaam als consultant “Muziek, hersenen en gedrag” en “Ontwikkeling van gedrag en cognitie”.

Referenties:

  1. Baron-Cohen, S., Autism and Asperger Syndrome. Oxford: Oxford University Press, 2008.
  2. Fitzgerald, M., The Genesis of Artistic Creativity. London: Jessica Kingsley Publishers, 2005.
  3. Gillberg, C., ‘Clinical and Neurological aspects in six family studies of Asperger’s Syndrome’. In: Autisme and Asperger’s Syndrome., U. Frith, Editor. Cambridge: Cambridge University Press, 1991,
  4. Baron-Cohen, S., ‘The extreme male brain theory of autism’. Trends Cogn Sci, 2002. 6(6), 248-254.
  5. Baron-Cohen, S., The Essential Difference – Male and Female Brains and the Truth About Autism. New York: Perseus Books Group, 2003.
  6. Baron-Cohen, S., ‘Autism: the empathizing-systemizing (E-S) theory’. Ann N Y Acad Sci, 2009. 1156, 68-80.
  7. Wheelwright, S., et al., ‘Predicting Autism Spectrum Quotient (AQ) from the Systemizing Quotient-Revised (SQ-R) and Empathy Quotient (EQ)’. Brain Res, 2006. 1079(1), 47-56.
  8. Baron-Cohen, S., et al., ‘The autism-spectrum quotient (AQ): evidence from Asperger syndrome/high-functioning autism, males and females, scientists and mathematicians’. J Autism Dev Disord, 2001. 31(1), 5-17.
  9. Baron-Cohen, S., et al., ‘The systemizing quotient: an investigation of adults with Asperger syndrome or high-functioning autism, and normal sex differences’. Philos Trans R Soc Lond B Biol Sci, 2003. 358(1430), 361-374.
  10. Schlaug, G., et al., ‘Increased corpus callosum size in musicians’. Neuropsychologia, 1995. 33(8), 1047-1055.
  11. Allen, L.S., et al., ‘Sex differences in the corpus callosum of the living human being.’ J Neurosci, 1991. 11(4), 933-942.
  12. Dubb, A., et al., ‘Characterization of sexual dimorphism in the human corpus callosum’. Neuroimage, 2003. 20(1), 512-519.
  13. Lee, D.J., Y. Chen, and G. Schlaug, ‘Corpus callosum: musician and gender effects’. Neuroreport, 2003. 14(2), 205-209.
  14. Anderson, B.J., P.B. Eckburg, and K.I. Relucio, ‘Alterations in the thickness of motor cortical subregions after motor-skill learning and exercise’. Learn Mem, 2002. 9(1), 1-9.
  15. Egaas, B., E. Courchesne, and O. Saitoh, ‘Reduced size of corpus callosum in autism’. Arch Neurol, 1995. 52(8), 794-801.
  16. Piven, J., et al., ‘An MRI study of the corpus callosum in autism’. Am J Psychiatry, 1997. 154(8), 1051-1056.
  17. Hardan, A.Y., N.J. Minshew, and M.S. Keshavan, ‘Corpus callosum size in autism’. Neurology, 2000. 55(7), 1033-1036.
  18. Vidal, C.N., et al., ‘Mapping corpus callosum deficits in autism: an index of aberrant cortical connectivity’. Biol Psychiatry, 2006. 60(3), 218-225.
  19. Keary, C.J., et al., ‘Corpus callosum volume and neurocognition in autism’. J Autism Dev Disord, 2009. 39(6), 834-841.
  20. Chura, L.R., et al., ‘Organizational effects of fetal testosterone on human corpus callosum size and asymmetry’. Psychoneuroendocrinology, 2010. 35(1), 122-132.