Hersenen en Muziek

Een neurologisch en neurobiologisch verslag over de hersendelen die betrokken zijn bij het musiceren.

Roger Brakelé (2011)

Samenvatting

Dit artikel behandelt de vraag welke hersendelen tijdens het musiceren betrokken zijn. Ik heb een antwoord op deze vraag proberen te vinden aan de hand van een literatuurstudie, waarbij ik bestudeerd heb welke neurologische en neuroimaging onderzoeken er zijn gedaan die hier meer inzicht in geven. Eerst wordt beschreven welke neurologische aandoeningen invloed hebben op de muzikale functies. Verder wordt de modulaire verwerking van muziek, de akoestische analyse, het uitvoeren van muziek, het van het blad spelen en de plasticiteit van de hersenen als gevolg van musiceren besproken. De conclusie is dat muziek modulair wordt verwerkt en dat deze onafhankelijk is van taalverwerking. De muzikale verwerking vindt voornamelijk in de rechter temporale kwab plaats, waarbij de toonhoogte en temporele verwerking onafhankelijk van elkaar blijken te zijn. Belangrijke andere hersengebieden voor motorische controle en perceptuele timing zijn het cerebellum en de basale ganglia. Het werkgeheugen voor tonen heeft interactie tussen frontaal corticale en posterieur temporale gebieden. Verder spelen de motorcortex, het corpus callosum en het cerebellum een belangrijke rol bij muzikale verwerking.

Inleiding

Bij het musiceren spelen verschillende aspecten een rol. De muziek moet worden waargenomen, herkend en verwerkt. Vaak wordt er gebruik gemaakt van het notenschrift. Dit notenschrift wordt gelezen en de notatie moet worden omgezet in instrumentspecifieke motorische handelingen die de muziek weer doen klinken. Functioneel wordt muziek dus verwerkt door het visueel, auditief, tactiel en motorisch systeem. Deze systemen worden door middel van het geheugen en executieve functies met elkaar verbonden.
Om meer inzicht te krijgen in het verwerkingsproces van muziek door de hersenen probeer ik een antwoord te vinden op de volgende vraag: Welke hersendelen zijn betrokken bij het verwerken van muziek? In dit artikel zal ik proberen te beschrijven in welke hersendelen de muzikale verwerking plaats vindt, aan de hand van resultaten van neuropsychologische studies en neuroimaging studies.

1. Neurologische aandoeningen die invloed hebben op muzikale functies

Neurologische symptomen bij mensen met verstoorde muzikale functies kunnen positief of negatief zijn. Positieve symptomen zijn onder andere musicogene epilepsie, hallucinaties die door muziek worden veroorzaakt en synesthesie. Bij de negatieve symptomen zijn verschillende vormen van amusie te onderscheiden (Brust 2009). Bij mensen die lijden aan amusie is de muzikale verwerking verstoord. Het is de muzikale tegenhanger van afasie, waarbij de taalverwerking verstoord is.
Uit neurologische studies kunnen we afleiden dat muziek en taal onafhankelijk van elkaar verwerkt worden. Het oudste voorbeeld van afasie wordt in 1745 gemeld. Het handelt hier om een persoon die een rechter hemiparesis had en waarbij de spraak zich beperkte tot het woord ‘ja’. Hij bleek echter wel liederen te kunnen zingen als iemand met hem mee zong (Ustvedt, 1937). Yamadori et al. (1977) deden onderzoek met 24 patiënten met afasie van Broca en een zeer beperkte spraakvermogen. Van deze patiënten bleken er 21 te kunnen zingen. Een ander voorbeeld betreft een professionele pianist met afasie van Wernicke, die ook alexie en agrafie had. Hij kon muziek horen, notenschrift lezen en bleef concerten geven. (Assal, 1973).
Bij patiënten die linker of rechter temporale lobectomie hadden ondergaan werden muzikale vaardigheden getest. Hieruit bleek dat rechter lobectomie resulteerde in een verstoorde herkenning van klankkleur en verstoord toongeheugen. De verstoring in toonhoogte en ritme was minder (Milner, 1962). Mensen met een linker lobectomie vertoonde alleen een verstoorde herkenning van woorden (Samson & Zatorre, 1991).
Samenvattend blijkt muziek en taal onafhankelijk van elkaar te worden verwerkt. De muzikale verwerking veronderstelt met voornamelijk in de rechter temporale kwab plaats te vinden.

2. Modulaire verwerking van muziek

Peretz en Coltheart (2003) veronderstellen dat de verwerking van muziek modulair gebeurt. Er wordt verondersteld dat er twee parallelle onafhankelijke subsystemen zijn, waarvan de ene toonhoogte en de andere de temporele organisatie verwerkt.
Bij het beluisteren van muziek vindt een akoestische analyse plaats. Deze wordt verdeeld in een analyse voor toonhoogte organisatie en voor temporele organisatie. De informatie uit de analyse van toonhoogte en tijd worden verwerkt in de emotionele expressie analyse. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het geheugen waarin een muzikaal lexicon en associatieve herinneringen zijn bewaard.
Wordt echter gemusiceerd dan komen nog andere aspecten aan bod. Bij het musiceren wordt veelal gebruik gemaakt van notenschrift. Bij het lezen van het notenschrift wordt visuele informatie omgezet in motorische handelingen waarmee het notenschrift wordt omgezet in klank. Hiervoor zijn snelle motorische vaardigheden en goed uitgediepte cognitieve handelingen nodig die met zintuiglijke systemen, geheugen en emotionele componenten samenwerken. Cappelletti spreekt over een visueel-muzikaal subsysteem voor het lezen van het notenschrift (Cappelletti et al., 2000) en Peretz & Coltheart (2003) vult dit aan met een motorisch planningscomponent voor het spelen van een instrument.

3. Akoestische analyse

3.1. Toonhoogte organisatie

De analyse voor toonhoogte organisatie is te verdelen in een contour analyse, een interval analyse en een tonale encodering (Peretz & Coltheart, 2003). Contour analyse verwerkt de bewegingsrichting (hoger of lager) van de tonen. Het rechter anterolaterale deel van de Heschl’s gyrus blijkt invloed te hebben op de verwerkingstijd bij het analyseren van de richting van de toonhoogteverandering (Johnsrude et al., 2000). De rechter secundaire auditieve cortex blijkt ook een rol te spelen in het verwerken van relaties van toonhoogtes achter elkaar (Hall et al., 2002; Hart et al., 2003). Interval analyse verwerkt de afstanden tussen de tonen. Toonhoogterelaties bestaan ook in tonen die gelijktijdig worden verwerkt (akkoorden). De toonhoogte perceptie gebeurt aan de hand van toonladderstructuren (Tillmann et al., 2000). Deze toonladders maken gebruik van een kleine hoeveelheid (meestal 7) aan toonhoogtes (Dowling, 1982). Deze toonhoogtes zijn niet gelijkwaardig en zijn als het ware hiërarchisch georganiseerd (Balzano, 1982) rond een centrale toon, de tonica. De meeste muziekstukken beginnen en eindigen met de tonica. Het plaatsen van de toonhoogtes binnen de hiërarchische structuur rond de centrale toon wordt tonale encodering genoemd. Deze tonale encodering blijkt onbewust te verlopen (Janata, 2002) en ontwikkelt zich door passieve blootstelling aan westerse muziek (Bigand, 2003). Detectie van schendingen van het muzikale verwachtingspatroon als gevolg van tonale encodering zijn door diverse neuroimaging technieken onderzocht (Koelsch et al., 2002, 2003; Tillmann et al., 2003). De locatie lijkt gelegen te zijn in de inferieure frontale gebieden in beide hemisferen.

3.2. Temporele organisatie

De temporele organisatie is te verdelen in een temporele analyse en een maatanalyse (Fraise, 1982). Temporele analyse verwekt de muziek op basis van de duur van de tonen, zonder rekening te houden met periodiciteit. Maatanalyse verwerkt de muziek op basis van regelmatig terugkerende patronen van zware en lichte dynamische accenten. Neuropsychologisch bewijs ondersteunt de functionele dissociaties tussen deze twee typen (Ibbotson & Morton, 1981). De linker hemisfeer verwerkt de temporele groepering (Di Pietro et al., 2004; Vignolo, 2003) en de rechter temporale auditieve cortex verwerkt te maat (Liegeois-Chauvel et al., 1998).
Laesies en neuroimage studies hebben verder nog bewijs geleverd voor de bijdrage van het cerebellum en basale ganglia als mogelijk centraal mechanisme voor motorische controle en perceptuele timing. (Janata & Crafton, 2003).

3.3. Emotioneel expressieve analyse

De emotioneel expressieve analyse maakt gebruik van de informatie uit de toonhoogte- en temporele analyse en verbindt dit met het muzikale lexicon. Het muzikale lexicon is geheugen dat representaties bevat van muzikale informatie die iemand zich heeft eigen gemaakt gedurende zijn leven. Dit lexicon kan tevens nieuwe informatie opnemen (Peretz & Coltheart, 2003).
Emoties zijn zeer betrokken bij muzikale beleving (Juslin & Sloboda, 2001). Daarom ligt het voor de hand dat emotioneel expressieve analyse een belangrijk onderdeel is bij de analyse van muziek. De analyse van emotionele expressie lijkt te worden gedaan met emotioneel specifieke muzikale eigenschappen die voortkomen uit toonhoogte en tijdsgerelateerde aspecten (Peretz et al., 1998; Halpern et al., 1998). Blood & Zatorre (2001) onderzochten, tijdens een fMRI studie, mensen die een euforisch gevoel beleefden bij het luisteren naar muziek. De dorsale mesencephalon, het ventrale striatum, de insula en de orbifrontale cortex vertoonden veranderende activiteit.

3.4. Geheugen

Uit verschillende studies blijkt dat het geheugen van belang is voor het verwerken van muziek. Het werkgeheugen voor tonen heeft interactie tussen frontaal corticale en posterieur temporale gebieden. Dit is zowel aangetoond bij laesie studies als bij neuroimage studies (Gaab et al., 2003; Griffiths et al., 1999). Het geheugen blijkt nodig te zijn is voor emotionele en associatieve analyses omdat muziek voornamelijk perceptueel gestuurd wordt (Peretz & Zatorre, 2005). Steinke et al. (2001) onderzochten muzikaal geheugen van mensen met hersenbeschadiging. Hieruit bleek dat hersenbeschadiging het herkennen van instrumentale muziek beschadigen kan, terwijl het herkennen van melodieën van liederen intact blijft. Halpern & Zatorre (1999) concludeerden dat bij terughalen van lange termijn representaties zoals het ophalen van een bekende melodie de inferiore frontale regio’s betrokken lijken te zijn.

4. Uitvoeren van muziek

Het uitvoeren van muziek omvat verschillende taken, zoals het spelen van ingestudeerde stukken uit het geheugen, bladmuziek lezen en improvisatie. Hiervoor zijn snelle motorische vaardigheden en goed uitgediepte cognitieve handelingen nodig die met zintuiglijke systemen, geheugen en emotionele componenten samenwerken. Een visueel-muzikaal subsysteem zorgt voor het lezen van het notenschrift (Cappelletti et al., 2000) en een motorisch planningscomponent voor het zingen of spelen van een instrument (Peretz & Coltheart, 2003). De hechte koppeling tussen in- en output processen worden gereflecteerd in onvrijwillige motorische handelingen die zijn waargenomen bij pianisten als zij luisteren naar muziek dat ze goed kennen (Haueisen, 2001).

5. Van het blad spelen

Het lezen van het notenschrift is een apart vermogen omdat het neuraal en functioneel te scheiden is van het lezen van woorden en nummers. Hersenbeschadiging kan het lezen van notenschrift verstoren terwijl het lezen in tact blijft (Brust, 1980; Capelletti et al., 2000). Zo kan ook beschadiging van de hersenen het lezen van tekst verstoren terwijl het lezen van het notenschrift in tact blijft (Signoret et al., 1987). De laesies die muzikale alexia veroorzaken bevinden zich in de linker hemisfeer (Midorikawa et al., 2003; Schön et al., 2001).
Van het blad spelen van muziek vraagt om de gelijktijdige en opeenvolgende verwerking van een enorme hoeveelheid aan informatie gedurende een zeer korte tijd dat direct gebruikt wordt. Deze taak verlangt de interpretatie van de toonhoogte en duur van de noten in de context van een voorgedefinieerde toonsoort en maatsoort, het herkennen van bekende patronen, anticipatie van hoe de muziek zou moeten klinken en het genereren van een uitvoeringsplan dat geschikt is voor vertaling in motoriek (Peretz & Zatorre, 2005). Hieruit blijkt dus dat een hoeveelheid aan handelingen betrokken zijn bij het van het blad spelen en dat deze neuropsychologisch kunnen worden onderscheiden.
Bij hersenbeschadiging kan een dissociatie tussen toonhoogte en tijdsduur plaatsvinden. Sommige patiënten zijn in staat om genoteerde ritmes uit te voeren terwijl ze niet in staat zijn om toonhoogterelaties te ontcijferen (Brust, 1980; Fasanaro et al., 1990) en omgekeerd (Midorikawa et al., 2003). Verder bestaan er ook dissociaties die problemen veroorzaken bij het voorstellen van de klank bij het lezen van notenschrift (Schön & Besson, 2002).

6. Plasticiteit

Musici vertegenwoordigen een uniek model voor het bestuderen van plasticiteit in de menselijke hersenen (Münte et al., 2002). De motorcortex van musici lijkt zowel structureel (Gaser & Schlauch, 2003) als functioneel (Krings et al., 2000) verbeterd te zijn. Anatomische verandering zijn ook gevonden andere motorisch gerelateerde structuren, zoals het cerebellum en het corpus callosum (Schlaug, 2003). Het corpus callosum blijkt een dikkere myelinisatie te hebben ondergaan (Schlaug et al., 1995). Verder blijkt het cerebellum bij musici groter te zijn (Hutchinson et al., 2003).
Veranderingen in de morfologie van de hersenen is niet beperkt tot motoriek. Auditieve hersengebieden verschillen tussen musici en niet musici. Het volume van de grijze massa van het anterior-mediale deel van de Heschl’s gyrus blijkt 130% groter te zijn bij professionele musici en 61% groter bij amateur musici vergeleken met niet musici (Schneider et al., 2002).
Musici blijken meer neuraal weefsel te gebruiken of ze gebruiken het efficiënter dan niet musici. Het musiceren stelt unieke eisen aan het zenuwstelsel. Dit leidt tot een sterke verbinding tussen waarneming en actie dat bemiddeld wordt door sensorische, motorische en multimodaal geïntegreerde gebieden die over de hersenen verdeeld zijn (Schlaug et al., 2010). Omdat het menselijk brein kan worden gevormd door muzikale beleving zou een therapeutisch muziekprogramma een bijdrage kunnen leveren aan de behandeling van neurologische en ontwikkelingsstoornissen. De mogelijkheden om musiceren in een klinische setting toe te passen zijn momenteel nog beperkt, maar wel in ontwikkeling (Wan & Schlaug 2010).

Discussie

Uit neurologische en neuroimaging studies blijkt dat muziek modulair wordt verwerkt. De verwerking van muziek en taal blijken onafhankelijk van elkaar te gebeuren. De muzikale verwerking vindt voornamelijk in de rechter temporale kwab plaats. Hierbij blijken de toonhoogte en temporele verwerking onafhankelijk van elkaar te zijn. De rechter secundaire auditieve cortex verwerkt voornamelijk toonhoogte-informatie. De temporele verwerking vindt plaats door beide hemisferen. De linker hemisfeer verwerkt de temporele groepering en de rechter temporale auditieve cortex verwerkt de maat. Detectie van schendingen van het muzikale verwachtingspatroon vindt in de inferieure frontale gebieden in beide hemisferen plaats. Het cerebellum en de basale ganglia zijn mogelijk centraal mechanisme voor motorische controle en perceptuele timing. Het werkgeheugen voor tonen heeft interactie tussen frontaal corticale en posterieur temporale gebieden. Bij het ophalen van een bekende melodie lijken de inferior frontale regios betrokken te zijn. Bij musici blijkt vooral de motorcortex, het corpus callosum en het cerebellum beter te zijn ontwikkeld. Verder blijkt het volume van de grijze massa van het anteromediale deel van de Heschl’s gyrus blijkt 130% groter bij professionele musici dan bij niet musici te zijn. Musici blijken meer neuraal weefsel te gebruiken of ze gebruiken het efficiënter dan niet musici. Musiceren zou mogelijk kunnen bijdragen aan een therapeutische strategie om diverse neurologische en ontwikkelingsproblemen te kunnen behandelen. Het is daarom aan te bevelen om hiernaar verder onderzoek te doen.

Referenties

Assal, G. (1973). Aphasie de Wernicke sans amusie chez un pianiste. Review Neurologique 129 : 251–255.
Balzano, G. (1982). The pitch set as a level of description for studying musical pitch perception. In Music, Mind and Brain. New York, Plenum.
Bigand, E. (2003). More about the musical expertise of musically untrained listeners. Annals of the New York Academy of Sciences., 999, 304–312.
Blood, A. J., & Zatorre, R. J., (2001). Intensely pleasurable responses to music correlates with activity in brain regions implicated in reward and emotion. Proceedings of the National Academy of Sciences. USA, 98, 11818–11823.
Brust, J. C. (1980). Music and language: musical alexia and agraphia. Brain, 103, 367–392.
Burst, J. (2009). Music and the neurologist: A historical perspective. In The Cognitive Neuroscience of Music. New York, Oxford University Press.
Cappelletti, M., Waley-Cohen, H., Butterworth, B., & Kopelman, M. (2000). A selective loss of the ability to read and write music. Neurocase, 6, 321–332.
Di Pietro, M., Laganaro, M., Leeman, B., & Schnider, A. (2004). Receptive amusia: temporal auditory deficit in a professional musician following a left temporo-parietal lesion. Neuropsychologia, 42, 868–977.
Dowling, W. J. (1982). Melodic information processing and its development. In The Psychology of Music (pp. 413–430). New York: Academic.
Fasanaro, A. M., Spitaleri, D. L. A., & Valiani, R. (1990). Dissociation in musical reading: a musician affected by alexia without agraphia. Music Perception, 7, 259–272.
Fraisse, P. (1982). Rhythm and tempo. See Deutsch 1999, pp. 149–180.
Gaab, N., Gaser, C., Zaehle, T., Jäncke, L., & Schlaug, G. (2003). Functional anatomy of pitch memory—an fMRI study with sparse temporal sampling. NeuroImage, 19, 1417–1426.
Gaser, C., & Schlaug, G., (2003). Brain structures differ between musicians and non-musicians. Journal of Neuroscience, 23, 9240–9245.
Griffiths, T. D., Johnsrude, I., Dean, J.L., & Green, G. G. R. (1999). A common neural substrate for the analysis of pitch and duration pattern in segmented sound? NeuroReport, 10, 3825–3830.
Hall, D. A., Johnsrude, I., Haggard, M. P., Palmer, A. R., Akeroyd, M. A., & Summerfield, A. Q. (2002). Spectral and temporal processing in human auditory cortex. Cerebral Cortex, 12, 140–149.
Halpern, A. R., Bartlett, D., & Dowling, W. (1998). Perception of mode, rhythm, and contour in unfamiliar melodies: effects of age and experience. Music Perception, 15, 335–356.
Halpern, A. R., & Zatorre, R. (1999). When that tune runs through your head: a PET investigation of auditory imagery for familiar melodies. Cerebral Cortex, 9, 697–704
Hart, H. C., Palmer, A. R., & Hall, D. A., (2003). Amplitude and frequency-modulated stimuli activate common regions of human auditory cortex. Cerebral Cortex 13, 773–781.
Haueisen, J. K., & Knösche, T. (2001). Involuntary motor activity in pianists evoked by music perception. Journal of Cognitive Neuroscience., 13, 786–792.
Hutchinson, S., Lee, L., Gaab, N. & Schlaug, G. (2003). Cerebellar volume of musicians. Cerebral Cortex, 13, 943–949.
Ibbotson, N. R., & Morton, J. (1981). Rhythm and dominance. Cognition, 9, 125–38
Janata, P. et al. (2002). The cortical topography of tonal structures underlying Western music. Science, 298, 2167–2170.
Janata, P., & Grafton S. (2003). Swinging in the brain: shared neural substrates for behaviours related to sequencing and music. Nature Neuroscience, 6, 682–687.
Johnsrude, I., Penhune, V., & Zatorre, R. (2000). Functional specificity in the right auditory cortex for perceiving pitch direction. Brain, 123, 155–163.
Juslin, P., & Sloboda, J. (2001). Music and Emotion: Theory and Research. Oxford: Oxford Univ. Press.
Koelsch, S., Gunter, T. C., van Cramon, D. Y., Zysset, S., Lohmann, G., & Friederici, A. D. (2002). Bach speaks: a cortical “language-network” serves the processing of music. NeuroImage, 17, 956–966.
Koelsch, S., Gunter, T., Schröger, E., & Friederici, A. (2003). Processing Tonal Modulations: An ERP Study. Journal of Cognitive Neuroscience, 15:8, 1149–1159.
Krings, T., Töpper, R., Foltys, H., Erbich, S., Sparing, R., et al. (2000). Cortical activation patterns during complex motor tasks in piano players and control subjects. A functional magnetic resonance imaging study. Neuroscience Letters, 278, 189–193.
Liégeois-Chauvel, C., Peretz, I., Babai, M., Laguitton, V., & Chauvel, P. (1998). Contribution of different cortical areas in the temporal lobes to music processing. Brain, 121, 1853–1867.
Midorikawa, A., Kawamura, M., & Kezuka, M. (2003). Musical alexia for rhythm notation: a discrepancy between pitch and rhythm. Neurocase, 9, 232–238
Milner, B. (1962). Laterality effects in audition. In V. Mountcastle (Ed.), Interhemispheric relations and cerebral dominance. (pp. 177-195). Baltimore: The John Hopkins Press.
Münte, T. F., Altenmüller, E., & Jäncke L. (2002). The musician’s brain as a model of neuroplasticity. Nature Reviews, 3, 473–478.
Peretz, I., & Coltheart, M., (2003) – Modularity of music processing. Nature Neuroscience, 6:7, 688–691.
Peretz, I. (2001). Listen to the brain: the biological perspective on musical emotions. in Juslin, P. & Sloboda, J. (Eds.) Music and Emotion: Theory and Research (pp 105–134). Oxford: Oxford Univ. Press.
Peretz, I., & Zatorre, R. (2005). Brain organisation for music processing. Annual Review of Psychology, 2005:56, 89–114.
Peretz, I., Gagnon, L., Bouchard, B. (1998). Music and emotion: perceptual determinants, immediacy, and isolation after brain damage. Cognition, 68, 111–141.
Samson, S., & Zatorre, R. J. (1991). Recognition memory for text and melody of songs after unilateral temporal-lobe lesion: evidence for dual encoding. Q.J. Exp. Psychol: Learn Mem. Cogn., 12, 793-804.
Schlaug, G., L. Jäncke, Y. Huang, et al. (1995). Increased corpus callosum size in musicians. Neuropsychologia, 33, 1047–1055.
Schlaug, G. (2003). The brain of musicians. See Peretz & Zatorre (2003), 366–81.
Schlaug, G., Altenmuller, E., & Thaut, M. (2010). Music listening and music making in the treatment of neurological disorders and impairments. Music Perception, 27, 249–250.
Schön, D., Semenza, C., & Denes, G. (2001). Naming of musical notes: a selective deficit in one musical clef. Cortex, 37, 407–421.
Schön, D., & Besson, M. 2002. Processing pitch and duration in music reading: a RT-ERP study. Neuropsychologia, 40, 868–878.
Signoret, J. L., van Eeckhout, P., Poncet, M., Castaigne, P. (1987). Aphasia without amusia in a blind organist. Verbal alexia-agraphia without musical alexia-agraphia in braille. Review Neurologique (Paris), 143, 172–181.
Schneider, P.,M. Scherg, M. Dosch, et al. (2002). Morphology of Heschl’s gyrus reflects enhanced activation in the auditory cortex of musicians. Nature Neuroscience, 5, 688–694.
Steinke, W. R., Cuddy, L. L., Jakobson, L. S. (2001). Dissociations among functional subsystems governing melody recognition after righthemisphere damage. Cognitive Neuropsychology, 18, 411–437.
Tervaniemi, M. (2009). Musicians – Same or Different? The Neurosciences and Music III—Disorders and Plasticity. Annals of the New York Academy of Sciences, 1169, 151–156.
Tillmann, B., Bharucha, J. J., Bigand, E. (2000). Implicit learning of tonality: a self-organizing approach. Psychologic Review, 107, 885–913.
Tillmann, B., Janata, P., Bharucha, J. (2003). Activation of the inferior frontal cortex in musical priming. Cognitive Brain Research, 16, 145–161.
Ustvedt, H. J. (1937), Ueber die Untersuchung der musikalischen Funktionen bei Patienten mit Gehirnleiden, besonders bei Patienten mit Aphasie. Acta medica scandinavica, Supplement 86, pp. 1-737.
Vignolo, L. A. (2003). Music agnosia and auditory agnosia. Dissociations in stroke patients. Annals of the New York Academy of Sciences, 999, 50–57.
Yamadori, A., Osumi, Y., Masuhara, S., & Okubo, M. (1977). Preservation of singing in Broca’s aphasia. Journal of Neurology, Neurosurgery, and Psychiatry, 40, 221-224.
Wan, C. Y., & Schlaug, G. (2010). Music Making as a Tool for Promoting Brain Plasticity across the Life Span. The Neuroscientist, 16(5), 566-577.