Lachend anderen overleven

Positieve emoties en levensverwachting

Roger Brakelé (2008)

Samenvatting

Dit artikel behandelt de vraag in hoeverre positieve emoties invloed hebben op de levensverwachting van de mens. Ik heb een antwoord op deze vraag proberen te vinden aan de hand van een literatuurstudie, waarbij ik heb bestudeerd welke onderzoeken er zijn gedaan om meer inzicht te krijgen in het effect van positieve emoties op gezondheid en levensverwachting van de mens. De resultaten van deze onderzoeken zijn aanleiding geweest tot de ontwikkeling van de ‘undoing hypothesis’ en ‘broaden-and-build theory’ van Fredrickson en het ‘main effect model’ en ‘stress-buffering model’ van Pressman en Cohen, die ik in dit artikel zal toelichten. De conclusie die hieruit naar voren komt is dat er duidelijke aanwijzingen zijn voor de invloed van positieve emoties op de gezondheid. Verder blijken positieve emoties een neutraliserend effect te hebben op de gevolgen van negatieve emoties. Over het effect van positieve emoties op de levensverwachting van de mens kunnen nog geen duidelijke conclusies worden getrokken.

1. Inleiding

Emoties leiden ons gedrag, het maken van beslissingen en oordelen (Clore, Gasper, & Garvin, 2001). Als we negatieve emoties ervaren, zoals angst of woede, dan geven deze gevoelens signalen dat er iets in de omgeving een bedreiging veroorzaakt en dat we snel moeten handelen om onszelf te beschermen. Als we positieve emoties ervaren, zoals vreugde of interesse, dan geven deze gevoelens signalen dat we veilig zijn, erkend worden en dat we vrij zijn om te verkennen.

Emoties zorgen voor een fysiologische verandering in ons lichaam, zoals verandering van bloeddruk, hartslag, ademhaling, huidreacties en bloedsuikergehalte. Bij langdurige blootstelling aan negatieve emoties bijvoorbeeld door stress, betekent dit dat deze fysiologische veranderingen aanhouden en daarmee een negatieve invloed kunnen hebben op onze gezondheid (Lazarus, 1991). Zo is het waarschijnlijk dat langdurige blootstelling aan positieve emoties een positieve invloed kan hebben op onze gezondheid.

Als men kan aannemen dat positieve emoties een positieve invloed hebben op de gezondheid van de mens, dan zouden positieve emoties de levensverwachting van de mens in positieve zin kunnen beïnvloeden.
Onze samenleving is voortdurend op zoek naar mogelijkheden om onze levenskwaliteit te verbeteren. Door een toenemende medische kennis wordt er bijvoorbeeld voortdurend gewerkt aan een steeds hogere levensverwachting voor de mens. Behalve de fysiologische aspecten, die bijdragen tot een hogere levensverwachting, is het ook van belang om aandacht te besteden aan de psychische aspecten hiervan. Want door meer inzicht te verkrijgen ­in het effect van positieve emoties op de levensverwachting van de mens zou de levensverwachting van onze samenleving verhoogd kunnen worden.

De gezondheid van mensen wordt beïnvloed door negatieve emoties. Hebben positieve emoties alleen een opheffend effect op negatieve emotionele opwinding? Produceren positieve emoties lichaamsveranderingen die een positieve invloed hebben op de gezondheid? Draagt het ervaren van positieve emoties bij tot een hogere levensverwachting? Mijn vraagstelling luidt dan ook: Wat voor invloed hebben positieve emoties op de levensverwachting van de mens?
Aan de hand van een literatuurstudie probeer ik een antwoord te geven op deze vraag. Het effect van positieve emoties op de gezondheid en op de levensverwachting wordt besproken, evenals de bijbehorende theorie, hypothese en modellen.

2. Het effect van positieve emoties

2.1 Positieve emoties en gezondheid

Eeuwen lang hebben mensen geloofd dat positieve emoties goed zijn voor de gezondheid. Er zijn veel empirische bewijzen die deze anekdote ondersteunen. Ten eerste veranderen positieve gevoelens iemands gedachtepatroon. Experimenten hebben aangetoond dat het opwekken van positieve gevoelens het aandachtsvermogen vergroot (Frederickson & Branigan, 2005; Rowe, Hirsch, & Anderson, 2005), het gedragsrepertoire verbreedt (Frederickson & Branigan, 2005), de intuïtie (Bolte, Goschkey, & Kuhl, 2003) en de creativiteit vergroot (Isen, Daubman, & Niwicki, 1987). Ten tweede veranderen positieve gevoelens de fysieke systemen: onderzoek heeft aangetoond dat het opwekken van positieve gevoelens het herstel van de negatieve gevolgen van hart- en vaatziekten bevordert (Frederickson, Mancuso, Branigan, & Tugade, 2000). Verder veranderen positieve gevoelens de asymmetrie van de frontale hersenen (Davidson et al., 2003), en verbeteren ze het immuunsysteem (Davidson et al., 2003). Ten derde voorspellen positieve gevoelens betere mentale en fysieke gezondheidsresultaten. Beschrijvende studies hebben aangetoond dat veelvuldige positieve gevoelens de volgende verschijnselen veroorzaken: (a) veerkracht bij tegenslagen (Fredrickson, Tugade, Waugh, & Larkin, 2003), (b) toenemend geluk (Fredrickson & Joiner, 2002), (c) psychologische groei (Fredrickson et al., 2003), (d) verlaagde cortisolspiegel (Steptoe, Wardle, & Marmot, 2005) en (e) verminderd opgewonden gevoel bij stress (Steptoe et al., 2005).

Lachen genereert de toename van positieve emoties (Bachorowski & Owren, 2001) en het draagt bij tot een verbetering van het functioneren van het immuunsysteem (Mahoney, Burroughs, & Lippman, 2002). Dit suggereert dat positieve emoties belangrijk kunnen zijn bij het voorspellen van gezondheidsresultaten met betrekking tot het immuunsysteem.
PA (Positive Affect) zijn de gevoelens die een bepaald niveau van aangename betrokkenheid met de omgeving reflecteren, zoals vreugde, plezier, opwinding, enthousiasme en tevredenheid. Bij een meta-analyse van Pressman en Cohen (2005) werden 171 studies over de invloed van PA op de gezondheid en levensverwachting van de mens met elkaar vergeleken. De studies werden in diverse categorieën ingedeeld, waarna een conclusie werd getrokken voor iedere afzonderlijke categorie of er een bewijs bestond dat positieve emoties een onafhankelijke bijdrage zouden leveren aan de gezondheid.

Bij morbiditeitstudies wordt onderzocht of PA invloed heeft op de gezondheid van mensen met een ziekte. Normaal gesproken neemt de PA af als de ernst van de ziekte toeneemt. Bij deze studies werden gezonde mensen gekozen en werd iedere deelnemer voor een lange tijd gevolgd. De resultaten van de onderzoeken hebben haast unaniem aangetoond dat PA werd geassocieerd met minder risico om ziek te worden, verwondingen te krijgen en een betere gezondheid in het algemeen.

Pressman en Cohen (2005) hebben 16 studies vergeleken waarmee onderzoek is gedaan naar de associatie van PA en de wijze van fysiologisch functioneren van zieke en oudere populaties. Er blijken zeer verschillende resultaten te zijn en niet genoeg bewijs om een conclusie te trekken.
Het onderzoek naar het verband tussen emoties en fysieke symptomen geeft een duidelijk bewijs voor de associatie tussen PA en minder symptomen, minder pijn en een betere gezondheid.

Bij ruim 70 studies naar het verband tussen hart- en vaatziekten en PA is het volgende geconstateerd: Prikkeling speelt een sleutelrol in de associatie tussen PA en het cardiovasculair functioneren. Sterke positieve emoties hebben een positieve werking op cardiovasculaire reacties. Deze werking is geringer dan het effect van negatieve emoties. Verder suggereert het bewijs dat PA geassocieerd zou kunnen worden met de activatie en de-activatie van het systeem dat het sympathische zenuwstelsel tempert.

Bij de studie naar het verband tussen PA en endocriene functies zijn 23 onderzoeken met elkaar vergeleken. Er is onderzocht of de onder invloed van emoties uitgescheiden hormonen, zoals onder andere cortisol, adrenaline en noradrenaline, een invloed hebben op verschillende ziekten. Deze studie geeft aan dat er gevarieerde resultaten zijn bij laboratoriumstudies en dat over het algemeen veldstudies positieve resultaten opleveren. Bij veldstudies zijn als gevolg van PA lagere waarden van het stresshormoon en hogere waarden van andere hormonen, die een uitwerking zouden hebben op gezondheid, gemeten.

Bij immunologische studies naar het verband tussen PA en het functioneren van het immuunsysteem zijn 21 onderzoeken met elkaar vergeleken. Het opwekken van PA in het laboratorium werd geassocieerd met kwantitatieve en kwalitatieve veranderingen in de reactie van het immuunsysteem, waaronder het afnemen van allergische huidreacties.

2.2 Positieve emoties en levensverwachting

Positieve emoties beïnvloeden hoe lang mensen leven. Verschillende goed gecontroleerde longitudinale studies beschrijven een duidelijk verband tussen veelvuldige positieve gevoelens en levensduur (Danner, Snowdon, & Friesen, 2001; Levy, Slade, Kunkel, & Kasl, 2002; Moskowitz, 2003; Ostir, Markides, Black, & Goodwin, 2000).

Bij sterftecijferstudies wordt een gedefinieerde populatie waarbij de PA wordt bepaald, gedurende een aantal jaren gevolgd. Aan het einde van het onderzoek wordt vastgesteld wie er nog leeft. Een beroemde sterftecijferstudie, die ook bij het onderzoek van Pressman en Cohen (2005) is opgenomen, is de longitudinale studie van Danner et al. (2001) naar het sterftecijfer van 180 nonnen. Deze nonnen werd rond 1930 gevraagd om een autobiografie te schrijven rond de tijd dat ze hun gelofte aan de kerk aflegden. De gemiddelde leeftijd was 22 jaar en 82% was in het bezit van een middelbareschooldiploma, wat aangeeft dat het merendeel in staat was om zich genuanceerd uit te drukken. Met deze biografieën werd in 1991 een onderzoek gedaan door 2 onafhankelijke onderzoekers. Zij telden de positieve, neutrale en negatieve woorden en zinnen. Van de emotionele woorden waren er 81% positief, 14% negatief en 1% neutraal. Gedurende het 9 jaar durende toezicht over de sterftecijfers van de 180 deelneemsters met een leeftijd van 75 tot 95 jaar waren er 76 (42%) gestorven. Uit de 4 analyses van de onderzoeksresultaten van deze studie werd een zeer sterke associatie tussen de positieve emotionele inhoud van biografieën die waren geschreven in de vroege volwassen leeftijd en de lange levensduur 60 jaar later geconcludeerd. Nonnen die de meest positieve emotionele expressie hadden gebruikt in hun biografie leefden gemiddeld 10 jaar langer dan diegenen met de minst positieve emotionele expressie.

Over het algemeen is het bewijs voor de associatie tussen PA en sterfte het meest consistent bij oudere personen in een specifieke leefgemeenschap (Pressman & Cohen, 2005). Bij 7 sterftecijferstudies die in het onderzoek van Pressman & Cohen (2005) vergeleken werden, werd geconstateerd dat een groter PA werd geassocieerd met lagere sterftecijfers.

Bij de 12 overlevingsstudies, de in het onderzoek van Pressman & Cohen (2005) vergeleken werden, werd onderzocht in hoeverre PA invloed heeft op de overleving van mensen met een serieuze en vaak fatale ziekte. De PA wordt aan het begin van de studie bepaald en de deelnemers worden gedurende een bepaalde vastgestelde periode gevolgd. Het resultaat van deze studies geeft vanwege het geringe aantal studies te weinig consistentie om conclusies te trekken.

Verder blijkt nog dat PA, die vastgesteld werd bij begaafde kinderen, een associatie heeft met een kortere levensverwachting (H. S. Friedman et al., 1993). De verklaring hiervoor kan zijn dat deze extreem optimistische en vrolijke personen vermoedelijk gevaren onderschatten. Ze nemen te weinig voorzorgsmaatregelen in gevaarlijke situaties of volgen medisch advies niet op, waardoor de gezondheidsresultaten slechter zijn.

2.3 De ‘broaden-and-build theory’ van positieve emoties

Barbara Fredrickson heeft naar aanleiding van diverse goede onderzoeksresultaten met betrekking tot positieve emoties de ‘broaden-and-build theory’ ontwikkeld, die tegenwoordig het raamwerk is om aan te tonen dat positieve emoties bijdragen tot psychologisch en fysiek welbehagen (Fredrickson, 1998; 2001). Volgens deze theorie worden door positieve emoties een reeks van gedachten en handelingen opgeroepen, die productiviteit en flexibiliteit m.b.t. gedrag bevorderen. Dit in tegenstelling tot negatieve emoties, die iemands gedrag dat gericht is op het levensbehoud van deze persoon, nu juist beperken.

Tevens werken volgens deze theorie, in tegenstelling tot negatieve emoties, de voordelen van verbrede gedachte-handeling repertoires die veroorzaakt worden door positieve emoties over lange termijn. Resultaten van onderzoek tonen aan dat positieve emoties op lange termijn meer accurate cognitieve kaarten opbouwen van wat goed en slecht is in de omgeving (Fazio, Eiser, & Schook, 2004).

Omdat de ‘broaden-and-build’ effecten van positieve emoties toenemen en zich vermengen na verloop van tijd, maken deze de mens gezonder, meer sociaal geïntegreerd, begrijpelijker, effectiever en veerkrachtiger. Positieve gevoelens vormen een belangrijk ingrediënt voor een betere mentale gezondheid (Fredrickson, Brown, Cohn, Conway, & Mikels, 2005).

2.4 De ‘undoing hypothesis’ van positieve emoties

Het ‘broaden effect’ van positieve emoties heeft een regulerende werking op negatieve ervaringen. Negatieve emoties reduceren iemands gedachten op het moment dat iemand deze emoties heeft. Ook zorgen ze voor een staat van paraatheid van het autonome zenuwstelsel om tot actie over te gaan. Positieve emoties hebben een homeostatische rol door het ongedaan maken van negatieve emotionele reactiviteit. Deze hypothese wordt de ‘undoing hypothesis’ genoemd en werd getest door een serie van 3 experimenten (Fredrickson en Levenson, 1998; Fredrickson, Mancuso, Branigan, & Tugade, 2000). Bij deze experimenten werden mensen blootgesteld aan situaties die negatieve emoties opwekten, deze werden gevolgd door een toename van sympathische reactiviteit. Vervolgens werden in 3 groepen films vertoond die vreugde, tevredenheid, neutraliteit en verdriet aangaven. Bij de groepen die de films bekeken, die positieve emoties opwekken, hadden de deelnemers een sneller herstel van de negatieve emotionele opwinding dan de deelnemers van de groep met de neutrale of droevige film. In overeenstemming met de ‘broaden-and-build theory’ blijken positieve emoties dus een opheffende werking te hebben op de gevolgen van negatieve emoties (Fredrickson & Levenson, 1998; Fredrickson, et al. 2000).

2.5 Het ’main effect model’ en het ‘stress-buffering model’

Naar aanleiding van de eerder vermelde meta-analyse hebben Pressman en Cohen twee modellen ontwikkeld (2005) die mogelijke paden beschrijven hoe PA de gezondheid beïnvloedt. Het eerste model, het ‘main effect model’ wordt weergegeven in figuur 1 en richt zich op het effect van PA op gedrag en fysiologische systemen. Het model sluit aan bij het idee dat langdurige PA invloed heeft op de gezondheid.

PA heeft invloed op de instandhouding van de gezondheid. Verhoogde PA wordt geassocieerd met een verbeterde slaapkwaliteit zowel bij gezonde mensen als bij mensen met narcolepsie (Bardwell, Berry, Ancoli-Israel, & Dimsdale, 1999; Fosse, Stickgold, & Hobson, 2002). PA heeft invloed op de activiteit van het autonome zenuwsysteem. Het verlaagt de hartslag, de bloeddruk en de concentratie adrenaline en noradrenaline in het bloed. Het hypotalamus-hypofyse-adrenaline-pad wordt door PA geactiveerd. Het hormoon cortisol wordt verminderd bij een toename van PA. Twee andere hormonen, oxytocin en het groeihormoon, blijken onder invloed van PA nu juist toe te nemen (Berk et al., 1989; R. A. Turner et al., 2002).

PA zou de productie van lichaamseigen opiaten beïnvloeden via gedragsveranderingen zoals training en meer lachen (Harte, Eifert, & Smith, 1995; Martin, 2002) of door algemene emotionele activatie (Gerra et al., 1996, 1998). Verder verklaart de productie van lichaamseigen opiaten die beïnvloed worden door PA de associatie tussen PA en pijngevoeligheid, omdat opiaten ervoor zorgen dat we pijn beter kunnen verdragen (Drolet et al., 2001). PA heeft een positieve invloed op het immuunsysteem doordat de hoeveelheid witte bloedcellen en antistoffen in het bloed toeneemt. PA heeft eveneens invloed op de sociale factoren die de gezondheid bepalen. PA zorgt voor vergroting van het sociale netwerk wat een verhoging van de levensverwachting kan impliceren (Cohen, 2004; House, Landis, & Umberson, 1988).

Het tweede model, het ‘stress-buffering model’, wordt weergegeven in figuur 2. Het richt zich op het feit dat psychische spanningen gedrag en aan gezondheid gekoppelde fysiologische reacties oproepen en dat PA de gezondheid beïnvloedt, omdat het mensen helpt om te gaan met stresssituaties (stress buffering). Dit tweede model is consistent met de ‘broaden-and-build theory’ van Fredrickson (1998).

3. Discussie

Op de vraag wat voor invloed positieve emoties op de levensverwachting van de mens hebben, kunnen we het volgende aangeven: Positieve emoties hebben een positieve invloed op de gezondheid. Een verklaring hiervoor wordt door het ‘main effect model’ en het ‘stress-buffering model’ gegeven. Volgens de ‘undoing hypothesis’ blijken positieve emoties een neutraliserend effect te hebben op de gevolgen van negatieve emoties. De ‘broaden and build theory’ veronderstelt dat positieve emoties de mens een verruiming geven in het denken en handelen. Hierdoor bouwt het lichaam voorraden op die van positieve invloed zouden zijn op het overlevingsmechanisme. Hiermee is echter mijn vraagstelling niet voldoende beantwoord. Er zijn wel duidelijke aanwijzingen naar de invloed van positieve emoties op de gezondheid. Dit impliceert echter niet dat hierdoor een hogere levensverwachting wordt verkregen. Er zijn nog te weinig onderzoeksresultaten om een concluderende uitspraak te doen over het effect van positieve emoties op de levensverwachting van de mens. Daarom is het noodzakelijk om hiernaar verder onderzoek te doen.

Referenties

Bachorowski, J., & Owren, M. J. (2001). Not all laughs are alike: Voiced but not unvoiced laughter readily elicits positive affect. Psychological Science, 12, 252–257.
Bardwell, W. A., Berry, C. C., Ancoli-Israel, S., & Dimsdale, J. E. (1999). Psychological correlates of sleep apnea. Journal of Psychosomatic Research, 47, 583–596.
Berk, L. S., Tan, S. A., Fry, W. F., Napier, B. J., Lee, J. W., Hubbard, R. W., et al. (1989). Neuroendocrine and stress hormone changes during mirthful laughter. American Journal of the Medical Sciences, 298, 390–396.
Bolte, A., Goschkey, T., & Kuhl, J. (2003). Emotion and intuition: Effects of positive and negative mood on implicit judgments of semantic coherence. Psychological Science, 14, 416–421.
Clore, G. L., Gasper, K., & Garvin, E. (2001). Affect as information. In J. P. Forgas (Ed.), Handbook of affect and social cognition (pp. 121-144). Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum Associates, Publishers.
Danner, D. D., Snowdon, D. A., Friesen, W.V. (2001). Positive Emotions in Early Life and Longevity: Findings from the Nun Study. Journal of Personality and Social Psychology, 80 (5), 804-813.
Davidson, R. J., Kabat-Zinn, J., Schumacher, J., Rosenkranz, M., Muller, D., Santorelli, S. F., et al. (2003). Alternations in brain and immune function produced by mindfulness meditation. Psychosomatic Medicine, 65, 564–570.
Drolet, G., Dumont, E. C., Gosselin, I., Kinkead, R., Laforest, S., & Trottier, J. F. (2001). Role of endogenous opioid system in the regulation of the stress response. Progress in Neuropsychopharmacology and Biological Psychiatry, 25, 729–741.
Fazio, R. H., Eiser, J. R., & Shook, N. J. (2004). Attitude formation through exploration: Valence asymmetries. Journal of Personality and Social Psychology, 87, 293–311.
Fosse, R., Stickgold, R., & Hobson, J. A. (2002). Emotional experience during rapid-eye-movement sleep in narcolepsy. Sleep, 25, 724–732.
Fredrickson, B. L. (1998). What good are positive emotions? Review of General Psychology, 2, 300–319.
Fredrickson, B. L., & Levenson, R. W. (1998). Positive emotions speed recovery from the cardiovascular sequelae of negative emotions. Cognition and Emotion, 12, 191-220.
Fredrickson, B. L. (2000, March 7). Cultivating positive emotions to optimise health and well-being. Prevention and Treatment, 3, Article 0001a.
Fredrickson, B. L. (2001). The role of positive emotions in positive psychology: The broaden-and-build theory of positive emotions. American Psychologist: Special Issue, 56, 218–226.
Fredrickson, B. L. (2002). Positive emotions. In C. R. Snyder & S. J. Lopez (Eds.), Handbook of positive psychology (pp. 120-134). New York: Oxford University Press.
Fredrickson, B. L., & Branigan, C. A. (2005). Positive emotions broaden the scope of attention and thought–action repertoires. Cognition and Emotion, 19, 313–332.
Fredrickson, B. L., Brown, S., Cohn, M. A., Conway, A., & Mikels, J. (2005, January). Positive emotions build personal resources and predict future subjective well-being. Paper presented at the Sixth Annual Meeting of the Society for Personality and Social Psychology, New Orleans, LA.
Fredrickson, B. L., & Joiner, T. (2002). Positive emotions trigger upward spirals toward emotional well-being. Psychological Science, 13, 172–175.
Fredrickson, B. L., & Losada, M. F. (2005). Positive Affect and the Complex Dynamics of Human Flourishing. American Psychologist, 60 (7), 678-686.
Fredrickson, B. L., Mancuso, R. A., Branigan, C., & Tugade, M. M. (2000). The undoing effect of positive emotions. Motivation and Emotion, 24, 237–258.
Fredrickson, B. L., Tugade, M. M., Waugh, C. E., & Larkin, G. (2003). What good are positive emotions in crisis? A prospective study of resilience and emotions following the terrorist attacks on the United States on September 11th, 2001. Journal of Personality and Social Psychology, 84, 365–376.
Friedman, H. S., Tucker, J. S., Tomlinson-Keasey, C., Schwartz, J. E., Wingard, D. L., & Criqui, M. H. (1993). Does childhood personality predict longevity? Journal of Personality and Social Psychology, 65, 176–185.
Gerra, G., Fertomani, G., Zaimovic, A., Caccavari, R., Reali, N., Maestri, D., et al. (1996). Neuroendocrine responses to emotional arousal in normal women. Neuropsychobiology, 33 (4), 173–181.
Gerra, G., Zaimovic, A., Franchini, D., Palladino, M., Giucastro, G., Reali, N., et al. (1998). Neuroendocrine responses of healthy volunteers to “techno-music”: Relationships with personality traits and emotional state. International Journal of Psychophysiology, 28, 99–111.
Harte, J. L., Eifert, G. H., & Smith, R. (1995). The effects of running and meditation on beta-endorphin, corticotropin-releasing hormone and cortisol in plasma, and on mood. Biological Psychology, 40, 251–265.
Isen, A. M., Daubman, K. A., & Nowicki, G. P. (1987). Positive affect facilitates creative problem solving. Journal of Personality and Social Psychology, 52, 1122–1131.
Lazarus, R. S. (1991). Emotion and adaptation. New York: Oxford University Press.
Levy, B. R., Slade, M. D., Kunkel, S. R., & Kasl, S. V. (2002). Longevity increased by positive self-perceptions of aging. Journal of Personality and Social Psychology, 83, 261–270.
Mahony, D. L, Burroughs, W. J., & Lippman, L. G. (2002). Perceived attributes of health-promoting laughter: A cross-generational comparison. Journal of Psychology, 136, 171–181.
Martin, R. A. (2002). Is laughter the best medicine? Humor, laughter, and physical health. Current Directions in Psychological Science, 11, 216–220.
Moskowitz, J. T. (2003). Positive affect predicts lower risk of AIDS mortality. Psychosomatic Medicine, 65, 620–626.
Ostir, G. V., Markides, K. S., Black, S. A., & Goodwin, J. S. (2000). Emotional well-being predicts subsequent functional independence and survival. Journal of the American Geriatrics Society, 48, 473–478.
Pressman, S. D., Cohen, S. (2005). Does Positive Emotion Affect Influence Health? Psychological Bulletin, 131 (6), 925-971.
Rowe, G., Hirsch, J., & Anderson, A. K. (2005). Positive mood broadens the attentional spotlight. Manuscript in preparation.
Smith, E., Nolen-Hoeksema, S., Fredrickson, B., Loftus, G., Bem, D., Maren, S., (2003). Atkinson & Hilgard’s Introduction to Psychology (14th ed). Belmont, CA: Wadsworth/Thomson Learning.
Steptoe, A., Wardle, J., & Marmot, M. (2005). Positive affect and healthrelated neuroendocrine, cardiovascular and inflammatory responses. Proceedings of the National Academy of Sciences, USA, 102, 6508–6512.
Tugade, M. M., Fredrickson, B. L., Feldman Barrett, L. (2004). Psychological Resilience and Positive Emotional Granularity: Examining the Benefits of Positive Emotions on Coping Health. Journal of Personality, 72 (6), 1161-1190.
Turner, R. A., Altemus, M., Yip, D. N., Kupferman, E., Fletcher, D., Bostrom, A., et al. (2002). Effects of emotion on oxytocin, prolactin, and ACTH in women. Stress, 5, 269–276.